Zorg voor veilige omgeving met collectieve beschermingsmiddelen

Hou altijd rekening met de mogelijkheid van een val

Bij werken op hoogte worden werknemers blootgesteld aan het risico op een val van hoogte. Vroeger lag de grens tussen ongevaarlijk en gevaarlijk daarbij op 2 m, maar intussen weet de wetgever wel beter en schrijft hij een risicoanalyse voor. Werken op hoogte is immers allerminst een vastomlijnd begrip en in verschillende bouwberoepen kunnen werknemers op diverse manieren risico lopen. De reële risico's moeten daarom op basis van de reële praktijk gewikt en gewogen worden, om zo de gepaste maatregelen te kunnen nemen. Dat kan o.a. met collectieve beschermingsmiddelen.


Kader en definitie

Wat verstaan we onder collectieve beschermingsmiddelen?

Elk werkgever is vandaag verplicht om een preventiebeleid te voeren, de nodige risicoanalyses uit te voeren en vast te leggen welke maatregelen er genomen moeten worden. Het voorkomen van gevaar staat daarin uiteraard centraal.
Is het echter niet mogelijk om werknemers tegen deze gevaren te beschermen, dan moet er in eerste instantie gebruikgemaakt worden van collectieve beschermingsmiddelen. Het Koninklijk Besluit van 30 augustus 2013 tot vaststelling van algemene bepalingen betreffende de keuze, de aankoop en het gebruik van collectieve beschermingsmiddelen hanteert daarvoor de volgende definitie: “Een collectief beschermingsmiddel is elke beschermingsuitrusting die tot doel heeft de werknemer te beschermen tegen een of meerdere gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk in het gedrang kunnen brengen, evenals alle aanvullingen of accessoires die hiertoe bestemd zijn en die gelijktijdig de volgende kenmerken vertonen:

  • ze is dermate ontworpen en geïnstalleerd dat ze zo rechtstreeks mogelijk inwerkt op de oorzaak van het risico, zodat dit risico maximaal beperkt wordt;
  • ze is bestemd om voorafgaand aan de uitvoering van het werk te worden geïnstalleerd;
  • ze is van dien aard dat de werknemer niet actief moet tussenkomen om zijn veiligheid en gezondheid op het werk te verzekeren.

Voorkomen of opvangen?

Collectieve beschermingsmiddelen worden verder opgedeeld in middelen die een val moeten voorkomen enerzijds en middelen die een val moeten opvangen anderzijds. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken, want er bestaan grote verschillen tussen de technische eisen die gesteld worden aan de verschillende toegepaste beschermingsmiddelen. Zo moet er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen leuningen die dienen om te vermijden dat een werknemer valt en leuningen die dienen om een vallende medewerker op te vangen als hij bijvoorbeeld van een hellend dak schuift of valt. Hetzelfde geldt voor netten die gespannen worden.

Algemene instructies

Bij het werken op hoogte dient er overigens steeds rekening te worden gehouden met een aantal algemeen geldende instructies:

  • de werken moeten uitgevoerd worden onder het toezicht van een bevoegde persoon die waakt over de veiligheid bij de uitvoering van alle werkzaamheden;
  • er moet over gewaakt worden dat werknemers die zich begeven op plaatsen die nog niet voorzien zijn van een collectieve randbeveiliging of op plaatsen waar deze randbeveiliging wegens de uitvoering van de werken tijdelijk is weggenomen, over een individuele bescherming beschikken;
  • er moet over gewaakt worden dat er door middel van een degelijke signalisatie of afbakening vermeden wordt dat er werknemers in de gevarenzone komen en blootgesteld worden aan vallende voorwerpen;
  • de werkzaamheden moeten zo georganiseerd worden dat er geen werken gelijktijdig boven of onder elkaar worden uitgevoerd.

Een val voorkomen door collectieve bescherming

Omdat het werken op hoogte bij het uitvoeren van bouwwerken nooit voor 100% uitgesloten kan worden, moet men steeds rekening houden met het risico op en de gevolgen van een val van hoogte. Dat vraagt om geschikte preventiemaatregelen, in eerste instantie om de val van mens en materiaal te voorkomen. Dit kan gebeuren door het voorzien van aangepaste werkplatforms, stevige leuningen of gelijkaardige voorzieningen en/of netten.

Aangepaste werkplatforms

Aangepaste werkplatforms moeten breed en draagkrachtig zijn. Geef voldoende aandacht aan de gestapelde materialen: ze mogen de doorgang op de steiger niet hinderen. Dankzij een aangepast inhaal- of ontvangstplatform kunnen materialen die met een kraan aangevoerd worden, veilig neergezet worden. Dat voorkomt dat medewerkers de lasten aan de kraan naar binnen moeten trekken en zichzelf zo in gevaar brengen. Dergelijke inhaalplatforms moeten op voorhand voorzien worden. Als ze aan de steiger gemonteerd worden, moeten ze in de stabiliteitsberekening van de steiger vervat zitten. Dat vraagt tevens om de nodige extra verankeringen.
Indien er met zeilen of met netten gewerkt wordt, speelt ook de windbelasting een belangrijke rol. Hou in het bepalen van de windbelasting en de verankeringen dan rekening met de winddichtheid van de gebruikte materialen.
Zeker bij hogere steigers is het een absolute noodzaak om de windbelasting te controleren en de voorziene verankeringen aan te brengen. De verdeling van de verticale krachten zal immers veranderd zijn als er bv. een ontvangstplatform aan de stijger wordt vastgemaakt. Daardoor neemt het risico op kantelen toe. Een stabiliteitsberekening helpt te bepalen welke bijkomende verbindingen en verankeringen nodig zijn. Aangepaste werkplatforms moeten ten slotte verplicht meegenomen worden in de gebruiksinstructies. De regel (NBN EN 12810) is daarover zeer strikt: “het plaatsen van bijkomende uitrusting is verboden als er geen berekeningsnota of gebruiksinstructie beschikbaar is die aantoont dat het op een veilige manier gebeurt."

Leuningen of gelijkaardige voorzieningen

Een leuningsysteem wordt gedefinieerd in bijlage II van het KB van 30 augustus 2013.
Om aan de regels te voldoen, moet het bestaan uit:

  • een bovenleuning (handgreep) op een hoogte van 1 à 1,2 m boven de werkvloer of het verkeersgebied;
  • een tussenleuning op een hoogte van 40 à 50 cm boven de werkvloer;
  • een voetplint die minimaal 15 cm hoog is en die dient om te verhinderen dat er materiaal naar beneden kan vallen en dat werknemers kunnen wegglijden;
  • verticale steunelementen waaraan de leuningen, tussenleuningen en voetplinten zijn vastgemaakt en waarmee de leuning verankerd kan worden aan haar steunstructuur (door vastklemmen, vastzetten met bouten …), eventueel aangevuld met tegengewichten (bij vrijstaande voorzieningen).

De tussenleuning en voetplint kunnen vervangen worden door volle platen of traliewerk van minimaal 1 m hoog.

Netten

Netten moeten de verticale openingen afschermen om te verhinderen dat een persoon door de opening valt.
Het is aangewezen om ze in te zetten aan alle openingen waar een risico op een val bestaat, dus niet alleen maar aan vensteropeningen, maar ook aan trapgaten, liftkokers, vides …


Een val opvangen door collectieve bescherming

Wanneer de risicoanalyse uitwijst dat er effectief een risico op een val bestaat, moet er een randbeveiliging voorzien worden. Hierbij is het van groot belang dat de beveiliging ook daadwerkelijk bestand is tegen de krachten waarmee ze bij een val geconfronteerd wordt.
Bij verbouwingswerken moet de staat van het metselwerk waaraan deze randbeveiliging bevestigd wordt, gecontroleerd worden. Bij de nieuwbouw moet men rekening houden met de verhardingstijd van het beton of de mortel die nodig is om de verankering een voldoende grote weerstand te geven. In dat geval kan het veiliger en goedkoper zijn om de verankeringspunten in geprefabriceerde wanden, balken of andere betonelementen te integreren.


Opvangvloeren en luifels

Opvangvloeren en luifels zijn opgebouwd uit harde materialen zoals hout. Ze moeten stevig genoeg zijn om een vallende persoon te kunnen opvangen. Daarom kan men maar het best het hoogteverschil tussen de werkvloer en de opvangvloer zo klein mogelijk houden. Om te weten of de steiger geschikt is om dynamische krachten op te vangen, worden de steigerklassen op het label opgevolgd door een D. Essentieel bij het gebruik van een opvangvloer is dat deze vloer voldoende breed is om het valtraject van een vallende persoon te onderbreken. Dit valtraject is afhankelijk van de valhoogte en de initiële snelheid. Er moet rekening gehouden worden met een horizontale snelheid van 2 m/s. Valt een persoon ten gevolge van een stoot, dan stijgt dit tot 3 m/s. Het startpunt van de valcurve is het zwaartepunt van de persoon die valt. Er wordt horizontaal 0,5 m bijgeteld. Als we rekening houden met een snelheid van 3 m/s, dan kunnen we bij opvangvloeren uitgaan van een minimumbreedte van 3 m.



Elastische netten

Elastische netten kunnen ingezet worden tot een valhoogte van 6 m, en ook zij moeten voldoende breed zijn, zodat een vallende persoon er niet over kan vallen. De uitsteek van de netten is afhankelijk van de valhoogte. Volgens de voorgaande berekening kunnen we uitgaan van een minimumbreedte van 4 m.
De onderkant van het net moet vrij hangen en onder het net moet er altijd een voldoende grote ruimte vrijgelaten worden. Bij de toepassingen moeten de richtlijnen van normen NBN EN 1263-1 en NBN EN 1263-2 gerespecteerd worden:

  • het net moet door middel van een zoomtouw verbonden worden met het verankeringspunt. Het mag niet rechtstreeks met het verankeringspunt verbonden worden, want de touwen zijn daar niet op berekend;
  • het net moet om de 2,5 m vastgemaakt worden en de touwen mogen niet over scherpe kanten schuren;
  • een veiligheidsnet mag niet meer ingezet worden na drie jaar intensief en ononderbroken gebruik. Beschadigde netten moeten onmiddellijk buiten gebruik gesteld worden;
  • de spanning van de netten moet wekelijks gecontroleerd worden.

Dakrandbeveiliging

Een leuningsysteem dat extra aandacht verdient, is de dakrandbeveiliging. Want nog altijd wordt er een dakrandbeveiliging geplaatst die niet aangepast is aan de helling van een dak. De norm NBN EN 13374 bepaalt hoe ze vakkundig opgesteld moet worden, maar houdt in principe geen wettelijke verplichting in. Toch hebben dakwerkers er alle belang bij om die te volgen. Tijdelijke leuningen worden ingedeeld in drie klassen:

  • Klasse A: een leuningsysteem van klasse A kan enkel gebruikt worden voor werkvloeren met een maximale hellingshoek van 10°. Dit leuningsysteem is dus enkel geschikt voor platte daken en bestaat uit de drie klassieke elementen: een bovenleuning, een tussenleuning en een voetplint. De afstand tussen de verschillende elementen mag niet meer dan 47 cm bedragen.
  • Klasse B: een leuningsysteem van klasse B kan zowel statische als dynamische krachten opvangen. Het vindt toepassing als de hellingshoek van het dak minder dan 30° bedraagt (zonder hoogtebeperking) of als de hellingshoek van het dak tussen 30° en 60° ligt en de verticale valhoogte beperkt blijft tot 2 m. Belangrijk hierbij is dat een net met een mazenbreedte van maximaal 25 cm aan het leuningsysteem aangebracht moet worden.
  • Klasse C: een dakrandbeveiliging van klasse C weerstaat aan sterke dynamische krachten en is ontworpen om de val van personen van een steile helling op te vangen. Ze kan gebruikt worden als de hellingshoek van het dak meer dan 30°, maar minder dan 45° bedraagt (zonder hoogtebeperking) of als de hellingshoek tussen 45° en 60° ligt en de verticale valhoogte niet meer bedraagt dan 5 m. Aan een leuningsysteem van klasse C moet een net met een mazenbreedte van max. 10 cm worden aangebracht. Als de valhoogte niet tot minder dan 5 m beperkt kan worden, zijn er bijkomende leuningen nodig.

Kan een steiger gebruikt worden als opvangvloer

Over dit onderwerp bestaat heel wat verwarring. Om te beoordelen of een steiger ook als randbeveiliging gebruikt kan worden, moeten twee belangrijke aspecten geëvalueerd worden: voldoet het werkplatform aan de voorschriften voor opvangvloeren en luifels, en voldoet de leuning aan de voorschriften uit de norm NBN EN 13374?

Werkvloer

Een steiger wordt beschouwd als een arbeidsmiddel en ontworpen en berekend conform de normen NBN EN 12810 (deel 1 en 2) en NBN EN 12811 (deel 1, 2 en 3). In deze normen is ook de indeling in klassen volgens de toegelaten belasting opgenomen. Steigers van klasse 6 (tot 600 kg/m² verdeelde belasting) en met de aanduiding D (getest op dynamische impact) zouden voldoende sterk moeten zijn om als opvangvloer gebruikt te worden.
Verder moet de steiger minstens 2 m breed zijn en mag het hoogteverschil tussen de dakrand en het werkplatform niet meer dan 2 m bedragen (niet meer dan 3 m tussen het zwaartepunt van de persoon en het werkplatform). Als de valhoogte kleiner is, kan eventueel een smallere steiger aanvaard worden. De minimumbreedte kan in dat geval afgeleid worden uit de figuur met de valcurve.

Leuningen

De leuningen die op steigers gemonteerd worden, voldoen aan de voorschriften uit EN 12810, die vergelijkbaar zijn met de specificaties voor leuningen van klasse A volgens EN 13374. Leuningen van klasse B en C moeten weerstand kunnen bieden aan een dynamische impact. Leuningen worden meestal aan de verticale dragers van de steiger bevestigd. Tenzij de constructeur het tegendeel bevestigt, moet ervan uitgegaan worden dat de verticale dragers niet geschikt zijn om dynamische belastingen op te vangen. Dit probleem kan opgelost worden door extra ankerpunten te voorzien.